Met alle informatie die even snel circuleert als het coronavirus, is het moeilijk om feiten van halve waarheden te onderscheiden. Marc Van Ranst zet zeven dingen op een rij die we wél al zeker weten. En de wetenschap leert nog elke dag bij.
1. Hoeveel tijd zit er tussen besmetting en de eerste symptomen?
‘Net zoals bij elke infectieziekte is er een incubatietijd, de tijd tussen de besmetting en de eerste symptomen die zichtbaar worden. Gemiddeld is dat voor Covid-19 vijf dagen, maar dat kan ook korter of langer zijn. Hoelang het duurt, hangt waarschijnlijk af van de hoeveelheid virus waarmee je besmet bent. Als je met meer materiaal besmet bent, zullen de symptomen sneller zichtbaar zijn. Kwam je in contact met een kleinere hoeveelheid virus, dan duurt het logischerwijze langer.’
2. Waarom zijn ouderen en mannen vatbaarder voor Covid-19, en kinderen minder?
‘Wanneer ouderen al wat onderliggende gezondheidsaandoeningen hebben, behoren ze sneller tot de risicogroep. Het verhoogde risico is niet alleen leeftijdsgebonden, het gaat ook om zieke of zwakke mensen, die een minder sterk afweersysteem hebben. De mogelijke verklaring voor mannen die vaker getroffen worden dan vrouwen zou dan weer genetisch of hormonaal kunnen zijn. In sommige culturen ziet men dan weer een weerspiegeling van het feit dat mannen meer roken, maar die verklaring blijft niet overal overeind. Er zijn zeker nog andere redenen.’
3. Hoe werkt groepsimmuniteit?
Het reproductiegetal (R0) van corona wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geschat op 2 à 2,5. Een basis reproductiegetal, de R0, geeft het aantal mensen weer die je kan besmetten als je zelf ziek bent. Als dat getal één is of nog kleiner dan één, stopt de epidemie. Zolang het groter dan één is, blijven er besmettingen plaats- vinden. Je kan dat cijfer naar beneden krijgen door groepsimmuniteit op te bouwen. Dan zal een ziek persoon twee mensen besmetten, waarvan bijvoorbeeld al één immuun is die het daardoor niet opnieuw krijgt. Naar schatting 60 à 70 % van de bevolking moet besmet zijn geweest – al kennen we dat getal nog niet perfect voor dit nieuwe coronavirus.’
4. Wat hebben we geleerd uit eerdere epi- en pandemieën?
‘Relatief recent was er de Aziatische griep van 1957, of de Hongkonggriep in 1968. Je had de Spaanse griep in 1918 en de Mexicaanse in 2009. Daar hebben we allemaal uit geleerd en het zorgt ervoor dat we een zeker automatisme hebben opgebouwd bij het bestrijden van ziekten. Eigenlijk zijn SARS uit 2003, de vogelgriep uit 2005 en de Mexicaanse griep uit 2009 allemaal oefeningen geweest voor deze pandemie. Bovendien weten we al sinds de pest uit de middeleeuwen dat maatregelen zoals social distancing en quarantaine werken.’
5. Wanneer komt het vaccin?
‘Puur over het maken van een vaccin zullen we binnenkort het goede nieuws vernemen dat het technisch kan. In een volgende stap moet je kunnen aantonen dat het veilig is en werkt – dat is ook relatief haalbaar. Maar vervolgens moet je daar honderden miljoenen dosissen van maken. Dat wordt een huzarenstukje. Daarna zal je niet zomaar van de ene op de andere dag iedereen gaan kunnen vaccineren. Er moet bekeken worden wie er eerst een vaccin krijgt – bijvoorbeeld te beginnen bij de risicogroepen. Dat zal nog voor veel discussie zorgen.’
6. Brengt de zomer soelaas?
‘Er zijn een aantal argumenten om te denken dat het niet zal afnemen in de zomer. Het is een heel nieuw virus, waar voorlopig niemand antilichamen tegen heeft. Het heeft daarom nu nog het potenti- eel om meer om zich heen te slaan dan de volgende jaren, wanneer het opnieuw zou uitbreken. Voor een eerste kennismaking met het virus is seizoensgebondenheid dus niet zo zeker. Langs de andere kant zijn er ook een aantal argumenten om aan te nemen dat UV-licht virussen kan inactiveren als je buiten loopt. Ook weten we dat de eerste SARS-epidemie in 2003 is begonnen in maart, en eind mei/begin juni geëindigd. Als we kijken naar de andere coronavirussen in ons land die eerder verkoudheden veroorzaken, dan zien we die ook niet in de zomer en pas terugkeren in de herfst.’
7. Hoever staan we in de zoektocht naar een medicijn?
‘Er worden twee sporen gevolgd: het ontwikkelen van nieuwe medicatie, of het bekijken van bestaan- de medicatie die al op de markt is, waarvan we weten dat ze veilig is. Daarvan wordt onderzocht of die ‘per ongeluk’ ook een antiviraal effect hebben. Eentje daarvan is chloroquine. In 2004 is in mijn labo ontdekt dat dit werkt tegen het SARS-coronavirus type 1. Ondertussen is ook aangetoond dat het tegen type 2 werkt en zijn er al testen gebeurd in onder meer China en Frankrijk. De mensen die dat krijgen, genezen vlugger. Op dit moment is het dan ook de standaardbehandeling. Maar ik ben er zeker van dat er nog betere antivirale middelen gevonden zullen worden, waarvan een aantal nu worden uitgetest Dat is een tweede stap, die echter duurder en tijdrovender is.’