In 2006 zong Amy Winehouse nog dat ze het vertikte in rehab te gaan. Vijf jaar later, op haar 27ste was ze dood. Er was geen illegale drug waar ze niet verslingerd aan was en uiteindelijk zou haar alcoholverslaving haar fataal worden. Sinds de dood van Winehouse in 2011 zijn we, ondermeer door de genetica, steeds meer te weten gekomen over waarom mensen verslaafd worden en wat die verslaving juist met ons doet.
Een chocoladekoekje of een slok whisky, een trekje van een sigaret of een dagje shoppen. Seks. Drugs. We weten dat die dingen niet per se leiden tot verslaving. Maar ze kunnen het wel worden. Dus wat maakt een bepaalde gewoonte of stof wél een verslaving?
Er is anno 2022 wel degelijk een wetenschappelijke consensus over wat verslaving juist is: een chronische ziekte die zowel de structuur als het functioneren van je hersenen verandert. Verslaving is een biopsychosociale stoornis: het is een combinatie van je genen, je neurobiologie en hoe die samenwerken met psychologische en sociale factoren. Dat betekent dat het vanuit medisch standpunt veel op andere chronische aandoeningen lijkt, zoals diabetes type 2, kanker en hartaandoeningen.
Een recente vaststelling is dat gedragsverslavingen net zo ernstig kunnen zijn als drugsverslaving.
Die wetenschappelijke consensus strookt (nog) niet met hoe de maatschappij het ziet. De meest prevalerende perceptie is nog steeds dat verslaafden gezien moeten worden als zwakke mensen die niet flink genoeg zijn om iets aan hun middelenmisbruik of destructieve gewoonte te doen.
Iets anders wat we intussen weten, is dat de hersenen alle vormen van genot en plezier op dezelfde manier registreren, of ze nu afkomstig zijn van een psychoactieve drug, het winnen van wat geld, een seksuele ervaring, een lekkere maaltijd of door dwangmatig op je smartphone Facebook te checken.
Dopamine, dopamine, dopamine
In de hersenen heeft plezier een duidelijke signatuur: het is de afgifte van de neurotransmitter dopamine in de nucleus accumbens, een cluster van zenuwcellen die onder de hersenschors liggen. Dopamine beloont het gedrag dat cruciaal is om te overleven, zoals eten en seks hebben. En het doet dat door ons plezierprikkels te geven.
Of iemand nu drugs gebruikt of een plezierige ervaring beleeft, hetzelfde natuurlijke beloningscircuit wordt geactiveerd. Wat drugs (inclusief alcohol) zo verslavend maakt, is dat ze dat werk beter doen dan ‘natuurlijke’ beloningen. De wetenschap heeft de jongste jaren ook ontdekt dat verschillende drugs op verschillende manieren gebruikmaken van het dopaminebeloningssysteem. Marihuana en heroïne hebben een chemische structuur vergelijkbaar met een andere neurotransmitter en kunnen sommige hersencellen misleiden tot het activeren van neuronen die dopamine gebruiken. Cocaïne en amfetamine daarentegen verlengen het effect van dopamine op de doelneuronen en verstoren de normale communicatie in de hersenen.
Vanuit een medisch standpunt lijkt verslaving veel op een chronische aandoening zoals diabetes
We hebben ook in kaart kunnen brengen hoe bij voortdurend gebruik van verslavende middelen (maar net zo goed bij gedragsverslavingen) onze hersenen zich aanpassen. Ze zullen proberen een evenwicht te herstellen tussen de dopamineschommelingen en de normale niveaus van de stof in de hersenen. Om dat te doen, beginnen neuronen minder dopamine te produceren of verminderen ze eenvoudig- weg het aantal dopamine- receptoren. Het resultaat is dat je drugs moet blijven gebruiken (of een bepaald gedrag moet blijven uitoefenen) om de dopaminewaarden terug te brengen naar ‘normaal’. Het is dat systeem ook dat ervoor zorgt dat je ook steeds meer nodig hebt om dezelfde plezierprikkels te ervaren.
Verregaande implicaties
Zonder dat dopamine gevoelens van plezier in de hersenen creëert, worden verslaafden ook gevoeliger voor negatieve emoties zoals stress, angst of depressie. Soms kunnen mensen met een verslaving zich zelfs fysiek ziek voelen, wat hen vaak dwingt om opnieuw drugs te gebruiken om de ontwenningsverschijnselen te verlichten. We weten ook waarom uiteindelijk het verlangen naar de prikkel belangrijker wordt dan het werkelijke plezier dat die biedt. De behoefte aan de verslavende substantie of ervaring wordt samen met eventuele omgevingssignalen (mensen, plaatsen, dingen en situaties die verband houden met de prikkel die je ervan kreeg) als het ware in ons geheugen gebrand.
Daarom is het ook zo moeilijk om afgekickt te blijven: de herinneringen, geassocieerd met de prikkel, worden telkens geactiveerd wanneer een verslaafde in een bepaalde situatie komt of een bepaalde persoon tegenkomt. Hersenbeeldstudies van mensen met een verslaving onthullen ook andere opvallende veranderingen. Bijvoorbeeld, mensen met een alcohol-, cocaïne- of opioïden- probleem vertonen een verlies van neuronen en verminderde activiteit in hun prefrontale cortex. Dat tast hun vermogen aan om goede beslissingen te nemen en hun impulsen onder controle te houden.
Dat heeft wellicht verregaandere implicaties dan je zou vermoeden. Er is bijvoorbeeld een onderzoek gaande naar de invloed van verslavende geneesmiddelen als antidepressiva, slaappillen en angstremmers op de manier waarop mensen omgaan met maatschappelijke problemen, emotioneel geladen kwesties en diepgewortelde overtuigingen, en op de manier waarop ze zich politiek uiten. Er is nog niks conclusiefs, maar de eerste resultaten wijzen erop dat er een samenhang is tussen verslaving en ‘bevestigingsvooroordeel’ (confirmation bias): de neiging om niet alleen informatie te zoeken die de eigen overtuigingen bevestigt, maar om die informatie ook te interpreteren op een manier die in lijn is met die overtuigingen. Ook illusory correlation blijkt vaker voor te komen bij verslaafden, of, om het simpel te stellen, ze zijn eerder geneigd om te geloven in samenzweringstheorieën.
Ongeveer 36% van de Oost-Aziaten zijn minder geneigd tot alcoholverslaving door een bepaalde genetische variatie
Sommige mensen zijn gevoeliger voor deze extreme neurobiologische veranderingen dan anderen, en daarom gevoeliger voor verslaving. Niet iedereen die een sigaret probeert of morfine krijgt, raakt verslaafd. Net zoals niet iedereen die weleens een gokje waagt verslaafd raakt aan gokken. Veel factoren blijken van invloed op de ontwikkeling van verslavingen, van het genoom tot slechte sociale ondersteuningsnetwerken, tot traumatische ervaringen.
Zoals bij de meeste gedrags- en psychische stoornissen zijn er veel genen die het verslavingsrisico bij een persoon verhogen of er juist enige bescherming tegen bieden. Maar terwijl artsen bijvoorbeeld wel al iemands risico op borstkanker kunnen voorspellen door naar mutaties in een bepaald gen te zoeken, zijn we momenteel nog niet in staat om een gen uit te kiezen dat voorspelt of iemand eigenschappen zal erven die tot verslaving kunnen leiden.
Verslavingsgen bestaat niet
Er bestaat dus niet zoiets als een ‘verslavingsgen’ en het blijkt dat het erven van kwetsbaarheid voor verslaving een zeer complexe aangelegenheid is, waarbij veel genen en hun expressies kunnen bijdragen aan je mogelijke genetische aanleg. Het feit dat iemand een genetische aanleg heeft, bete- kent ook niet dat hij of zij een verslaving of zelfs patronen van misbruik zal ontwikkelen. Het betekent gewoon dat hun risicofactor hoger is en dat ze extra voorzichtig moeten zijn. Op basis van talloze onderzoeken bij typische broers en zussen en gewone of identieke tweelingen blijkt dat tot vijftig procent van iemands risico om een verslaving te ontwikkelen genetisch bepaald is. Binnen die statistiek kan het percentage van het risico ook variëren afhankelijk van de drug. Zo blijkt het risico dat je omwille van je genen een grote kans hebt op een cocaïneverslaving drie keer groter te zijn dan dat voor hallucinogenen bijvoorbeeld. Het A1-allel (een bepaalde variant van een gen) van het dopaminereceptorgen DRD2 komt bijvoorbeeld vaker voor bij mensen die verslaafd zijn aan alcohol of cocaïne.
Verslaafde tieners
Nog een opvallende ontdekking is dat het brein van een adolescenten in deze context is dat tot een stuk in de twintig, want tot dan zijn de hersenen in ontwikkeling – door zijn architectuur wel degelijk vatbaarder is voor verslavingen. Bij adolescenten blijkt dopamine een feller en directer effect te hebben in het striatum, dat deel van de hersenen waar verslaving ont- staat, dan bij volwassenen. Daar komt bij dat de impact van genetische factoren die een verhoogd verslavingsrisico inhouden pieken in ‘jonge en middelbare volwassenheid’ en vervolgens afnemen naarmate men ouder wordt. Het risico op verslaving – en vooral aan alcohol, zo blijkt – is dus groter naarmate je jonger begint te drinken. Dat je leert omgaan met alcohol wanneer je als adolescent begint te drinken, blijkt dus een fabeltje te zijn. Het tegenovergestelde is waar.
27 Club
Dat verklaart voor een stuk de fameuze 27 Club: een groep van beroemde muzikanten die overleden op 27-jarige leeftijd. Het verband werd voor het eerst gelegd toen rond 1970 in korte tijd de 27-jarigen Brian Jones, Jimi Hendrix, Janis Joplin en Jim Morrison overleden. Het idee dat deze personen gezamenlijk een club vormen, ontstond echter pas in 1994, na het overlijden van Kurt Cobain van Nirvana. In de regel zijn de leden van de Club van 27 invloedrijke musici met een levensstijl gekenmerkt door overmatig drugs- en alcoholgebruik. Zoals dus ook gebeurde bijvoorbeeld bij het overlijden van zangeres Amy Winehouse in 2011. Het is statistisch niet echt zo dat muzikanten van 27 een verhoogde kans hebben om te sterven, maar het is wel zo dat er een piek is tussen 25 en 28 jaar voor fatale overdosissen, en dat die slachtoffers verslaafd geraakten in hun tienerjaren.
Gedragsverslaving
Een andere, relatief recente vaststelling is dat gedragsverslavingen net zo ernstig kunnen zijn als drugsverslavingen. Gokverslaving, seksverslaving en koopverslaving, maar ook digibesitas, een vorm van gedragsverslaving die slaat op een overmatig gebruik en afhankelijkheid van nieuwe media en technologieën vallen hieronder. Omdat de fysieke fall-out ervan niet zo evident is en omdat ze doorgaans – in tegenstelling tot drugs, alcohol en zware medicatie – niet wettelijk geregeld zijn, worden deze verslavingen vooralsnog niet met dezelfde ernst behandeld.
Geen wonderpil
Kort samengevat is het fundamentele verschil tussen overmatig enthousiasme en gedragsverslaving dat gezond enthousiasme bijdraagt aan het leven, terwijl verslaving dat niet doet. Om gedrag als verslavend te kunnen definiëren, moeten er specifieke consequenties zijn, zoals dat het de belangrijkste activiteit in het leven van de persoon wordt of de enige ma- nier is waarop ze hun humeur nog kunnen verbeteren. Maar misschien de meest fundamentele ontdekking van de jongste jaren als het op verslavingen aankomt, is dat er wellicht niet zoiets bestaat als een wonderpil die ons ervan zal afhelpen.
Dat was tien jaar geleden wel anders: in het licht van de ontdekkingen dat onze genen gelinkt zijn aan verslaving, werd al snel geconcludeerd dat wetenschappers die kennis zouden kunnen vertalen in nieuwe behandelingen gericht op specifieke doelen in de hersenen. Maar ondertussen weten we dat farmacogenomica of precisiegeneeskunde ontoereikend zal zijn. Omdat verslaving maar deels genetisch is, zoals we nu weten, en omdat er niet één maar ontelbare genen zijn die het risico op verslaving inhouden. Het beste dat erin zit is om – ooit – dat risico te minimaliseren.