Videoconferenties, zoals Zoomgesprekken, zijn afmattend. Dat weet iedere telewerker intussen, en dat is nu ook wetenschappelijk bewezen. In een recente studie van Stanford University wijzen psychologen en communicatie-experten vier redenen aan voor dit markant type moeheid.
- De constante verplichting om oogcontact aan te houden is intens, té intens
Als we met onze gezichten dicht bij elkaar staan in het echte leven interpreteren onze hersenen dat als een intense situatie, die ofwel tot coïtus leidt, ofwel tot conflict. Voor videoconferenties is deze positie van de gezichten van de verschillende gesprekspartners de norm. ‘Uren Zoom betekent een urenlange hyperopgewonden toestand,’ aldus communicatieprofessor Jeremy Bailenson, hoofdonderzoeker van de Stanford-studie. - Zichzelf constant zien tijdens videoconferenties is confronterend
Vakliteratuur in de psychologie toont aan dat er negatieve mentale gevolgen zijn telkens als we onverwacht ons spiegelbeeld zien. Als we dit verplaatsen naar het gegeven van de videoconferentie, dan worden we daar de godganse tijd met ons spiegelbeeld geconfronteerd. ‘Dat zorgt ervoor dat we veel kritischer zijn tegenover onszelf, en dat is lastig,’ aldus Bailenson. - Lang stilzitten is onnatuurlijk en cognitief contraproductief
Bij videoconferenties hebben de meeste camera’s een vast gezichtsveld, wat meestal betekent dat een persoon op dezelfde plaats moet blijven zitten. Beweging wordt beperkt op een manier die niet natuurlijk is. ‘Er is nu steeds meer onderzoek dat zegt dat wanneer mensen bewegen, ze cognitief beter presteren,’ weet Bailenson. - Lichaamstaal moet extra beklemtoond worden
Persoonlijke gesprekken zijn bij videoconferenties uit hun natuurlijk lichamelijk verband gelicht, ook op vlak van lichaamstaal. Zo moeten we ervoor zorgen dat ons hoofd centraal in de frame zit. Als we iemand willen laten zien dat we het met hem of haar eens zijn, moeten we overdreven knikken of onze duimen omhoogsteken. Bailenson: ‘Dat geeft een extra cognitieve belasting omdat we mentale calorieën gebruiken om te communiceren.’